Column, uitgesproken op 29 november ter gelegenheid van 50 jaar Conservatorium Zwolle
Stel, je bent jong en wilt muziek gaan studeren. Misschien groeide je wel op in een huis waar altijd Oscar Peterson klonk? Misschien had je vanaf je 6e elke week celloles? Misschien weet je al dat Beethoven niet alleen een hond is?
Of, je groeide op aan de andere kant van het spectrum, waardoor de keuze voor het conservatorium minder voor de hand ligt. Bijvoorbeeld omdat je ouders geen muziek maken. Bijvoorbeeld omdat YouTube je docent is. Je speelt misschien een instrument dat buiten de conservatoriumtraditie valt? Of je luistert altijd naar de verkeerde muziek.
Zo is het een beetje bij de jongen die nu voor u staat. Hij had een fantastische jeugd hoor, daar gaat het niet om. Maar zijn ouders waren geen muzikanten. Er stond wel muziek aan thuis, maar dat was een interessante mix van Tita Tovenaar en Youssou N’Dour. The Messiah van Handel kende hij wel, maar dan alleen de versie uit ‘82 van Tom Parker met die disco groove eronder.
Gaat zo’n jongen open dagen bezoeken – en dan hebben we het over 20 jaar geleden – dan gaat dat gepaard met best wat onzekerheid. Hij kent nog niemand en loopt enigszins verloren door het gebouw. Hij hoopt maar dat hij binnen het plaatje past en de grote vraag is eigenlijk ‘Ben ik wel goed genoeg?’
Voor die vraag hoef je trouwens helemaal niet onzeker aangelegd te zijn. Het is de vraag die de muziekwereld wel eens oproept. Onbedoeld hoor. Maar het is een logisch gevolg van al dat geëxcelleer door die vernieuwers van traditie in dit gebouw. Wanneer je je dag in dag uit een ongeluk studeert op je instrument en je van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat omringt met mensen die datzelfde doen, dan ga je op een gegeven moment vanzelf denken dat dat normaal is. Voor je het weet vind je het ingewikkeld om je te moeten verplaatsen in mensen die niet zo briljant zijn als jij.
Maar goed, terug naar de Open Dag, 20 jaar geleden. In de toen al dubieus ruikende kelder zei de drumleraar die ik daar vond dus: “Wat fijn dat je er bent.” Wat fijn dat je er bent? Die zag ik even niet aankomen. Ik koos voor Zwolle en de rest is geschiedenis.
Wat fijn dat je er bent. Mag ik daar even bij stilstaan?
Omdat excellentie in het dagelijks leven altijd maar paar klikken ver weg is en tegelijkertijd niet iedereen vanaf zijn 6e celloles heeft, lopen er op alle scholen, en ook in Zwolle studenten rond die denken dat het eigenlijk een foutje is dat ze zijn toegelaten. “Morgen komen ze erachter dat ik eigenlijk niks kan.” Nergens voor nodig, die gedachten. Maar zie ze maar eens uit te schakelen. Studenten altijd vriendelijk tegemoet te treden, is wel een begin van een oplossing denk ik. Gewoon, aardig zijn. Ik ervoer dat tijdens mijn eerst contact met Zwolle, 20 jaar geleden. En daarna heb ik het steeds weer gezien.
Bijvoorbeeld wanneer Jan Wichert Bunschoten iemand voor de 500e keer met een glimlach uitlegt hoe terts en septiem elkaar afwisselen in een stemvoering. Zonder op enige manier uit te stralen dat het zijn 500e keer is. Of wanneer Daan Herweg tegen studenten zegt: “Ik ben net als jij, ik heb alleen 20 jaar meer ervaring.” Wanneer Carmen Hovestad zegt: “Ik móet die leerlingen zien te begrijpen.” Ik hoor het ook in de uitspraak van Jan Wessels: “mijn doel als docent is om me binnen 4 jaar overbodig te maken.”
Dit is natuurlijk wel iets meer dan alleen aardig zijn. Volgens mij zijn dit docenten die niet alleen geïnteresseerd zijn in een absoluut niveau, maar vooral ook in ontwikkeling. Onderwijs eigenlijk. En dan maakt het veel minder uit hoe je op dit moment speelt of waar je vandaan komt. Het is kijken naar de toekomst in plaats van terug. En kijk je naar de toekomst, dan is alles mogelijk.
Dat vraagt best wat van docenten. Je moet een niet te groot ego hebben, wel veel geduld. Je moet een beetje nieuwsgierig zijn aangelegd, anders is er niets aan. Je moet werkelijk geïnteresseerd zijn in wie je voor je hebt. Mooi verhaal hè. Maar de grap is: veel docenten hier aan de Stadsmuur zijn zich van geen kwaad bewust. Die positieve benadering voelt gewoon als de enige juiste, dus dat is wat ze doen. Ze zullen misschien niet allemaal begrijpen dat ik hier vandaag zo’n punt van maakt.
‘Wat fijn dat je er bent’ is niet alleen pedagogiek. Het is ook een perspectief voor de toekomst van de sector en het is een fijn antwoord op de droefenis uit Den Haag. Als je het als school consequent uit weet te stralen, dan gebeurt er bijvoorbeeld het volgende:
Er staat er op een dag een jongen van Urk op de stoep met een mondharmonica met de vraag of hij hier kan studeren. Of iemand die Bağlama speelt. Zo worden we eindelijk een beetje diverser. Wat ook kan gebeuren: een student die een eindexamen speelt over klimaatverandering, op alleen maar houten instrumenten. Een student die gaat stagelopen in het AZC. Hij wil over AZC’s niet alleen in de krant lezen, maar met eigen ogen zien hoe het daar werkt. Of een student krijgt een baan bij de marinierskapel. Dat kan ook nog gewoon hè.
Zolang ‘Wat fijn dat je er bent’ je motto is, wordt de richting die studenten zelf zouden willen kiezen belangrijker. We leiden zo nu en dan studenten op die muziek spelen die we als docenten zelf nog niet helemaal begrijpen en dat is best ingewikkeld. Maar volgens mij leveren we zo wel de veelzijdig inzetbare muzikanten af die deze ingewikkelde wereld nodig heeft. En zo zie je maar. Gewoon door te luisteren naar degene die voor je zit, ben je als student, als docent of als school ineens: vernieuwer van traditie.
Imre Kruis studeerde van 2004 tot 2009 aan het ArtEZ Conservatorium Zwolle en is er sinds 2017 docent en Coördinator Educatieve vakken. i.kruis@artez.nl / www.imrekruis.nl